Skip to content
Menu

Algemene handleiding: Filosoferen met gedichten (groep 7-8)

Een filosofisch gesprek leiden we liefst in met een gezamenlijk ervaringsmoment, zodat alle leerlingen tijd hebben om te over te schakelen naar het gespreksonderwerp en naar het gezamenlijk onderzoek. Zo’n ervaringsmoment kan van alles zijn: een verhaal, een anekdote, een video, een kunstwerk, een empirisch onderzoek of een speloefening. Ook een gedicht is een heel bruikbare en prettige introductie: vaak kort, speels en aansluitend bij het talige aspect van het filosoferen. Het is dus de moeite waard om bij een gekozen gespreksonderwerp te zoeken naar een passend gedicht als introductie.

Een gedicht is bovendien vaak filosofisch van aard: er zitten gedachtesprongen in die je anders laten kijken en denken over een onderwerp. Ze geven iets weer van de persoonlijke beleving van de schrijver en hoe authentiek die kan zijn. Ze stellen de lezer een vraag, stellen het vanzelfsprekende ter discussie of roepen verwondering op. Daarom kan een goed en aansprekend gedicht op zichzelf inspireren tot een filosofisch gesprek.

In de onderstaande handleiding vind je een aantal stappen waarmee je vanuit een zelf gekozen gedicht een filosofisch gesprek kunt leiden.

Aanbevolen dichtbundels

De volgende bundels zijn een aanrader voor leerlingen vanaf 10 jaar.

  • ‘Een stukje van de regenboog’ – diverse dichters (Uitgeverij Davidsfonds/Infodok 2020)
  • ‘Ik wou dat ik een vogel was’ – diverse dichters (Uitgeverij Ploegsma, 2019)
  • ‘Dichter.’ – serie, poëzietijdschrift (Uitgeverij Plint)
  • ‘Wat je moet doen als je over een nijlpaard struikelt’ – E. van de Vendel (Uitgeverij Querido, 2019)
  • ‘Heel de wereld wordt wakker – diverse dichters (Uitgeverij Gottmer, 2023)
  • ‘Tikken tegen de maan’ – diverse dichters (Uitgeverij Ons Erfdeel, 2010)
Voorbereiding

Kies een gedicht dat je aanspreekt en waarvan je verwacht dat het aansluit bij de belevingswereld van je leerlingen. Of vraag één van je leerlingen om een gedicht te selecteren.

Start

Lees het gedicht voor aan de groep, of vraag een leerling dat te doen. Doe het twee keer, zodat iedereen het goed kan volgen. Geef even tijd en aandacht aan spontane reacties op het gedicht.

Taalervaring van het gedicht

Bespreek eerst de taalervaring van het gedicht aan de hand van de volgende vragen.

  • Wat vind je van dit gedicht? Vind je het bijvoorbeeld grappig, mooi, moeilijk, ontroerend, saai, spannend….? Waarom vind je dat?
  • Zijn bepaalde woorden je opgevallen in het gedicht? Welke zijn dat?
  • Hoe vind je dat het gedicht klinkt? Is er ritme of rijm dat je goed kon horen? Zitten er taalgrapjes in?

Persoonlijke ervaring van het gedicht

Vraag vervolgens specifieker naar de gedachten, gevoelens, herinneringen of ideeën die het gedicht bij de leerlingen oproept, aan de hand van de volgende vragen. Lees als dat nodig is, het gedicht eerst nogmaals voor.

  • Waar denk je aan bij het horen van dit gedicht?
  • Waar gaat het gedicht volgens jou over?
  • Kun je je inleven in het gedicht? Heb jij of ben jij ook weleens …? Kun je een voorbeeld geven?
  • Roept het gevoelens of herinneringen bij je op? Welke zijn dat?

Begripsbepaling

Bepaal samen wat het belangrijkste begrip uit het gedicht of welk woord de kern van dit gedicht goed omschrijft. Formuleer een ‘Wat is…-vraag’ of vraag naar betekenis, bijvoorbeeld:

  • Wat is verlegen?
  • Wat betekent vertrouwen?
  • Wat is natuur?

Filosofeer gezamenlijk over een antwoord op deze vraag.

Filosoferen

Soms stelt het gedicht zelf vragen die je kunt gebruiken om verder te filosoferen.
Probeer daarnaast één of twee filosofische vragen te bedenken bij het kernbegrip uit de vorige stap. Maak eventueel gebruik van de volgende formuleringen.

  • Wat is het verschil tussen …. en ….?
  • Mag je eigenlijk ……?
  • Kun je altijd/overal ……?
  • Wat is beter/leuker/belangrijker: ….. of …..?
  • Hoe zou het zijn als …..?
Afsluiting en verwerking

Sluit het gesprek af met een korte samenvatting.
Ter verwerking kunnen de leerlingen oefenen met het schrijven van poëzie. Je kunt daarvoor de imitatio-werkvorm gebruiken: geef het begin of slot van het behandelde gedicht als uitgangspunt. Vraag de leerlingen om dit op basis van hun gedachten, gevoelens en ideeën bij het filosoferen aan te vullen tot een kort gedicht.
Laat een aantal leerlingen tot slot hun gedichten voordragen aan de groep.