Toelichting voor de gespreksleider bij het denken over deugden
Deugden zijn positieve houdingen en gedragingen die samenhangen met je waarden: je handelt in overeenstemming met wat je belangrijk vindt. Dat klinkt logisch, maar gaat niet vanzelf. Soms doe je de dingen gemakkelijker, sneller of leuker op een manier die eigenlijk niet bij je waarden past. Deugden zijn daarom een uitdaging. Ze hebben aandacht en oefening nodig, zodat je ze kunt toepassen wanneer de omstandigheden erom vragen.
Er zijn diverse deugden die aansluiten bij het leven van basisschoolleerlingen en die we kinderen graag meegeven. Denk bijvoorbeeld aan behulpzaamheid, creativiteit, geduld, gehoorzaamheid, vertrouwen, eerlijkheid en doorzettingsvermogen.
De onderstaande opzet voor het denken over deugden laat kinderen op speelse wijze stilstaan bij en nadenken over één van de deugden. Vervolgens kun je deze deugd meenemen en oefenen in de dagelijkse praktijk van de groep.
Opzet
Het denken over deugden kan op verschillende manieren. Deze les heeft een heel eenvoudige opzet, omdat de deugd vreugde, die we hier vertalen als ‘vrolijkheid’, ook voor jonge kinderen herkenbaar is. Deze les is daardoor geschikt voor groep 3 en 4.
Introductie
Vertel over de deugd die jullie gaan bespreken. Geef zelf één of enkele voorbeelden uit de groep die de deugd illustreren: situaties waarin de leerlingen of jijzelf deze deugd toepassen of nodig hebben. Let erop dat het gaat om vreugde of vrolijkheid als deugd: dat betekent dat het niet vooral gaat om dingen of situaties waar je vrolijk van wordt, maar om de momenten waarop je zelf met goede zin zowel de gewone dingen als de uitdagingen in het leven aangaat.
Bijvoorbeeld: Laatst hebben we gewerkt in ons taalboek. Abe vond het moeilijk, maar bleef toch vrolijk. Of: Sommige kinderen vinden het niet leuk om buiten te spelen als het regent. Als we dan een leuk spel bedenken om met elkaar te doen, hebben we toch plezier buiten. Dan voelen we ons vrolijk ondanks de regen.
Gespreksregels
Ga in de kring en benoem de gespreksregels die passen bij het filosoferen.
Onderzoekende vragen
Denk samen na aan de hand van de volgende vragen.
- Waarvan word jij vrolijk?
- Hoe ziet het eruit als je vrolijk bent? Kun je het voordoen?
En wat voel je als je vrolijk bent? Wat merk je dan? - Wat is het tegenovergestelde van vrolijk zijn?
- Waarbij heb jij vrolijkheid nodig?
- Waarom is het soms moeilijk om vrolijk te blijven? Hoe kun je dat oefenen?
- Ken je iemand die vaak vrolijk is? Waar merk je dat aan?
- Welk dier past goed bij vrolijkheid, welk dier vind jij vrolijk? Waarom?
- Welke figuur uit strip, film of boek past bij vrolijkheid? Waarom vind je dat?
Afsluiting en verwerking
Sluit het gesprek af met een korte samenvatting. Ter verwerking kunnen de leerlingen ieder op een A5-papier een vrolijk dier tekenen. Laat ze de dieren eventueel uitknippen. Prik ze op het prikbord of op de leerwand en maak zo een stoet van vrolijke dieren in de klas.
De deugd oefenen
Complimenteer je leerlingen wanneer je merkt dat ze de deugd ‘vreugde’ in praktijk brengen.